Dirk Sijbrens Bruinsma, Zurich 4.12.1762 - Pingjum 8.7.1843index ouders Sijbren (Sybren / Siebren) Dirks (Durks) van Wijnaldum
Sipkjen (Sipkje / Sipkien) Sijmens (Symons / Simons / Siemens) van Pietersbierum
Tresoar vermeldt na zoeken op de gestandaardiseerde namen 'Siebren Dirks Sipkje Siemens' het volgende:
Sijbren Dirks en Sipkjen Sijmens trouwen 28.2.1751 in Wijnaldum
de huwelijksakte van Sijbren Dirks en Sipkjen Sijmens
1e proclematie is gedaan op 31 januari 1751, 2e op 7 februari 1751, 3e op 14 dito op 28 februari 1751. Dito op 28 februari 1751] in den huwelijksen staat bevestigd
de kinderen van Sijbren en Sipkjen:
Pyttie Sijbrens, Zurich 1.1.1753
Gjetje Sijbrens, Zurich 23.2.1755
Houkien (Houkje) Sijbrens, Zurich 29.11.1756
Martzen Sijbrens, Zurich 10.10.1759
Durk (Dirk) Sijbrens, Zurich 4.12.1762
Symen (Siemen) Sijbrens, Zurich 17.12.1768 gehuwd met
25.3.1787 Trijntie (Trijntje) Sipkes, 1763 - Pingjum 1.1.1798
Het huwelijk is gesloten door ds. Otto Kutsch. Deze predikant was ook een paar jaar veldprediker toen de Republiek in oorlog was met Frankrijk. Hij is in 1816 met zijn rijtuig in Leeuwarden te water geraakt en verdronken.
8.2.1807 Grietje Kla(a)zes Zijsling, Pingjum 1781 - Pingjum 15.1.1847 kinderen
kinderen van Dirk Sijbrens en Trijntie Sipkes:
Grijtie (Grietje) Dirks Bruinsma, Pingjum 4.6.1787 - Franeker 23.2.1840
geh. 10.7.1814 Foppe IJsbrand van Dijk (>Dijkstra)
Sijbren Dirks Bruinsma, Pingjum 7.11.1789 -
Sipkjen Dirks Bruinsma, Wonseradeel 3.10.1791 - Kimswerd 4.12.1837
geh. 11.4.1818 Hendrik Ypes van Lint, .. - 8.7.1859
kinderen van Sipkje Dirks en Hendrik Ypes:
Ype van Lint, Wonseradeel 3.11.1818
Trijntje van Lint, Wonseradeel 29.9.1820
Dirk van Lint, Wonseradeel 24.9.1822
Haukjen (Houkje) Dirks Bruinsma, Wonseradeel 1.1.1794 -Wonseradeel 2.10.1874
geh. 5.6.1819 Teake Ulbes Tjeerdema, .. - 29.4.1821
geh. 11.12.1824 Rienk Jans Rienstra, Workum 1795 - 1.9.1861
kinderen van Houkje Dirks en Teake Ulbes:
Sipkjen Tjeerdema, Wonseradeel 23.5.1820
kinderen van Houkje Dirks en Rienk Jans:
Trijntje Rienstra, Wonseradeel 28.4.1825
Aukjen Rienstra, Wonseradeel 18.8.1827
Jantje Rienstra, Wonseradeel 9.2.1830
Dirkjen Rienstra, Wonseradeel 17.8.1823
Jan Rienstra, Wonseradeel 14.1.1825
kinderen van Dirk Sijbrens en Grietje Klazes:
*
Sijbren Dirks Bruinsma, 1807-1894
Klaaske Dirks Bruinsma, Pingjum 31.8.1810 - 21.1.1848 woonplaats en werkzaamheden
schipper documenten
Bij decreet van 18 augustus 1811 beval keizer Napoleon, dat wie in Nederland nog geen achternaam had, deze binnen een jaar moest aannemen. Na 1815 werd dit overgenomen door het nieuwe koninkrijk Nederland. Alle gezinshoofden moesten zich melden en een familienaam opgeven. Het kon voorkomen dat broers verschillende familienamen opgaven.
Dirk Sijbrens kiest voor de achternaam Bruinsma.
Acte van naamgeving:
Voor ons Maire der gemeente van Arum, canton Bolsward, Arrondissement Sneek, Departement Vriesland, gecompareerd zijnde Dirk Sijbrens wonende te Pingjum heeft dezelve verklaard dat hij de naam Bruinsma voor familie-naam, en dat hij heeft de volgende zoon en dochter te weten Grietje oud 24, Sipkjen 20, Houkjen 17, Sijbren 5, Klaaske 1 1/2 jaar en heeft deze mede ondertekend. Eend deze 12 dec 1811. Dirk Sijebrens Bruinsma
overlijdensacte Dirk Sijbrens Bruinsma
In het jaar Een duizend acht honderd drieënveertig, den tienden der maand juli zijn voor ons Grietman ambtenaar van den burgerlijke stand der gemeente Wonseradeel, provincie Vriesland gecompareerd Naije Cornelis Blanksma, oud zevenentwintig jaren Kooltjen wonnende te Pingjum en Willem Piers Bakker oud achtentwintig jaren, veldwachter dezer Grieternij wonende te Bolsward, welke ons verklaard hebben dat Dirk Sijbrens Bruinsma oud eenentachtig jaren, zonder beroep geboren te Zurich, wonende te Pingjum, zoon van Sijbren Dirks en Sipkjen Sijmons beide overleden, gehuwd geweest met Grietje Klazes zonder beroep te Pingjum, op de achtsten der maand juli des morgens ten vijf ure te Pingjum is overleden.
Ids Bruinsma (1944) schrijft:
Veel is er niet over Dirk Sijbren bekend, hij was schipper. Vermoedelijk heeft hij op een beurtschip gevaren. Misschien tussen Pingjum en Bolsward of Harlingen .
Dirk Sijbren en Trijnlie Sipkes kregen vier dochters en een zoon die jong overleden moet zijn, gezien het feit dat een latere zoon dezelfde naam kreeg.
Grietje geboren in 1787 te Pingjum, zij trouwde met Foppe IJsbrand van Dijk.
Sipkje Dirks geboren in 1790 te Pingjum, zij trouwde met Hendrik Ypes van Lint. Sipkje overleed in Kimswerd.
Houkje geboren in 1794 te Pingjum, zij trouwde met Teake Ulbes Tjeerdema. Teake overleed al na twee jaar na zijn trouwdag.
Houkje trouwde na drie jaar met Rienk Jans Rienstra. Van beroep was hij arbeider.
Het tweede huwelijk van Dirk Sijbren was in 1807, hij trouwde met Grietje Klazes Zijslings, uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren Sijbren Dirks Bruinsma en Klaaske Bruinsma.
Klaaske bleef ongehuwd, zij overleed al op jonge leeftijd.
Bijzondere gebeurtenissen tijdens het leven van Sijbren Dirks.
Overleden Johanna van Breuckele, oud 115 jaar. In Friesland werden medicinale kralen aan een snoer verkocht, bestemd voor jonge kinderen om ten einde het tanden te krijgen te bevorderen en een kraal voor de vrouwen tussen de borsten, voor de vermeerdering van het zog.
Overleden de kleinste man van heel Europa, Wiebren Lolkes (Lytse Wybren) lengte twee voet en twee duim, Rhijnlandse maat, oud 72 jaar, gehuwd 29 jaar.
Verkocht de oude weverij met twee weefgetouwen van Harmen Hendriks te Pingjum.
De Fransche douanen verlaten Vriesland op schepen via Makkum en Workum. Het Friesche volk stroomt kerkwaarts om een dankstond bij te wonen, voor de verlossing van het Fransche juk.
Op de Leeuwarder kermis is een menagerie te zien met een nijlpaard, kwaggapaard, Senegaalse leeuwin een panter een tijgerkat en 20 kleine andere dieren en 50 vogelsoorten, waaronder “de vogel streuss“, man en wijf, zij zijn bijna zeven voet hoog, het mannetje weegt meer dan 200 pond, deze vogels kunnen niet vliegen, maar lopen het snelste paard gelijk, hebben geen tong en kunnen ijzer en staal verteren, de aanschouwers zullen verwonderd zijn daar men het kleinste vogeltje zal zien dat niet groter is dan het lid van een duim.
OBW:
Gezien de geboorteplaatsen van henzelf en die van hun ouders lijkt het er op dat Dirk Sijbrens (1762) en Trijntie Sipkes (1763) zich als eersten van het geslacht Bruinsma in Pingjum gevestigd hebben, waarna de Bruinsma's er meerdere generaties zijn blijven wonen.
Ids Bruinsma (1944) schrijft over de geschiedenis van Pingjum het volgende:
Het dorp Pingjum ligt 8 km ten zuidoosten van Harlingen. Vanuit Bolsward gezien ligt het 2 uur gaans in noordwestelijke richting Het dorp ligt samen met de dorpen Arum, Witmarsum en Kimswerd in het uiterste noorden van de gemeente Wûnseradiel in een vruchtbare streek, die de “lytse bouhoeke” wordt genoemd.
Naast de naam Pingjum, komt men ook tegen Pingium, Pingum of Pennigum, Peeninghum (zoals Menno Simons dat schrijft) en oudtijds Pijanghum. Het Fries is Penjum: een “um”-naam uit Penningaheem. ”um” verwijst naar heem, het Friesche “hiem” en is in Friesland - waar tenminste 224 plaatsnamen met de “um” uitgang zijn - wel vaker verbonden met een zeer oude en niet meer in levend gebruik zijnde persoonsnaam.
Pingjum kent, gelet op de aardewerkvondsten, bewoning vanaf het begin van onze jaartelling. De nederzetting is gelegen op de zuidelijke kwelderrug van de Marneslenk, een zeearm van de Waddenzee, die zich van de Vliestroom in oostwaartse richting uitstrekt tot aan de Middelzee.
Er is (beperkte) akkerbouw mogelijk vanwege de grondstructuur (zavel) en de natuurlijke afwatering. Bovendien zijn de wadden en de kwelders een aantrekkelijk gebied om te exploiteren vanwege onder meer de vogelvangst, de visserij en de robbenjacht.
Een andere bron maakt melding van het feit, “dat de terp van Pingjum waarschijnlijk dateert van vóór de jaartelling, getuige de vondst van een Romeins Mercuriusbeeldje bij een terpafgraving in de 19e eeuw. Door de toenemende wateroverlast is de terp echter nadien weer verlaten en vermoedelijk na de postRomeinse transgressiefase weer in gebruik genomen”, zodat de permanente bewoning van het dorp als een agrarische nederzetting vanaf de 5e eeuw na Chr. plaatsvindt en het dorp zich door regelmatige overstromingen kan ontwikkelen tot een terpdorp. Deze stelling wordt bevestigd door een andere schrijver: ”uit het gevondene blijkt, dat de terp vermoedelijk ca. het begin van de jaartelling werd verlaten en sedert de Middeleeuwen weer opnieuw bewoond was.” Genoemd Mercuriusbeeld “symboliseerde indertijd de godheid van dieven en kooplieden. Kooplieden en krijgers vormden eertijds de bestaansrechten der Romeinen, de Friezen daarentegen bepaalden zich hoofdzakelijk tot de landbouw en veeteelt en oefenden de visserij doorgaans als nevenberoep uit.”
Tufsteen wordt als bouwmateriaal spaarzaam pas vanaf de 11e eeuw gebruikt, baksteen is eerst in de 12e of nog waarschijnlijker in de 13e eeuw geïntroduceerd: vandaar dat we in het eerste millennium uitsluitend gebouwen zullen tegenkomen met wanden van planken en al dan niet met leem aangesmeerd vlechtwerk of van plaggen, bekroond door rieten daken. De door opgravingen verkregen weinige huisplattegronden uit de tijd van na het begin van onze jaartelling doen vermoeden, dat de Friese huizen niet afwijken van het door opgravingen verkregen beeld elders. Karakteristiek is het lange woon/stalhuis, met in het woongedeelte een haard en soms een wand die het in twee kamers verdeelt. Veel boerderijen hebben drie deuren: twee tegenover elkaar in de lange wanden,op de grens van woon- en staldeel en één in de korte wand van het staldeel. Opslag vindt deels plaats in het woondeel, deels in bijgebouwen.
Het op de hoge zuidelijke kwelderrug van de Marne gelegen Pingjum gaat in de loop der eeuwen door met ophoging van de vestigingsplaats met mest en kwelderzoden om de bewoning te kunnen voortzetten. De terp wordt gebruikt als woonplaats, verbouw van akkergewassen, het stallen van vee en het winnen van regenwater.
De in de terp opgegraven glazen stortbekers (glazen zonder voet) uit de 7e en vroege 8e eeuw gaan door voor elitair en zijn een uiting van een hoge organisatiegraad. De uit de terp tevoorschijn gekomen ‘muntschat van Pingjum’ bestaat uit zilveren Karolingische munten, die met name onder de regering van Karel de Kale (823-877) - een kleinzoon van Karel de Grote - in circulatie zijn gebracht. In de laatste tien jaar van zijn regering kunnen de vele muntwerkplaatsen de vraag naar zilveren penningen en na 864 ook van zilveren halve penningen niet aan, zeker in de tijd vóór St.Maarten als men aan zijn financiële verplichtingen moet voldoen.
In 1186 wordt ten NW van Pingjum op ’t Sân het klooster “Vinea Domini” gesticht door het klooster “Lidlum” nabij Tzummarum.De bewoners zijn premonstratenzers of nobertijnen, een kloosterorde in 1120 gesticht door Norbert van Gennep in de abdij Prémontré bij Laon. De kanunniken zijn in het wit gekleed (“wythearen”), leven sober, leggen zich toe op handenarbeid, eredienst en zielszorg. De “sânwei” verbindt het klooster met Pingjum.
Gedurende de drie à vier eeuwen dat de kloosters in Friesland hebben bestaan, zijn ze van groot nut, gezag en invloed geweest. De 43 kloosters en conventen in het gewest hebben 20% van de cultuurgrond in bezit. In Groningen beheren 25 kloosters en conventen 25 % van de cultuurgrond. De kloosters verlenen wegens hun aanzienlijke grondeigendommen dikwijls krachtige hulp tot het aanleggen van zeedijken, het graven van vaarten, het leggen van sluizen e.d. Voorts ondersteunen zij het bouwen van parochiekerken, de verbetering van landerijen, de landaanwinning, de afgraving van hoge venen, het tot stand brengen van vele openbare werken, de verbetering van de bouwkunst, de landbouw en vele handwerken: het boter- en kaasmaken.
Vinea Domini zal zonder twijfel een rol hebben gespeeld bij de(uit)bouw van de parochiekerk in Pingjum - een kerk, reeds op een lijst in 1270 genoemd - een uiting van de ontwikkeling tot hoofddorp van het gebied binnen de Halsbân (gouden hoep), een in de 12e eeuw aangelegde ringvormige dijk om het dorp: Deus mare, Friso litora fecit (God heeft de zee geschapen, de Fries de dijken). De uitdrukking wordt gebruikt “om de taaiheid van de Fries in zijn eeuwenlange strijd tegen het water en zijn volharding bij de aanleg van de ‘gouden hoep’ te tekenen”. De verklaring van het woord ‘halsbân’ is verre van eenvoudig. Bij hal kan gedacht worden aan ‘hoogliggende grond’ of ‘hoge rug’, het geen door de aanwezigheid van kwelderwallen rond Pingjum zou kunnen. Bij band kan er verband bestaan met “ban”, dat “rechtsgebied” of “gebied onder de ban of toezicht van een grietman” kan betekenen.
Genoemde ontwikkeling leidt tot een relatieve toename van niet-agrarische functies op de dorpsterp en een dichtere bebouwingsstructuur. In 1287 wordt het klooster “Vinea Domini” - in het bezit van 8 à 10 boerderijen onder Pingjum en grondbezittingen onder Kimswerd, samen totaal 800 pondemaat - door de norbertijnen vanwege een overstroming verlaten en in ca. 1495 overgebracht naar Bolsward. Vervolgens komt Vinea Domini wegens wanbeheer in 1558 weer onder Lidlum, wordt ontruimd, vervalt in 1570 aan het bisdom Leeuwarden en ten slotte in 1579 aan het gewest.
Het oudste schriftelijke stuk voor belang van de Pingjumer Halsband is het op 1 april 1504 opgetekende dijkrecht van Pingjum, opgesteld door enkele aanzienlijken in samenspraak met de priesters in het dorp. Het stuk vermeldt voorschriften en bevat boetebepalingen.
In 1500 - rond de eeuwwisseling - zijn volgens de monumentenlijst van grote baksteen de huidige toren en kerk gebouwd, met inwendige trekbalken op sleutelstukken met peerkraalprofiel. Bij een parochiekerk hoort in de middeleeuwen een pastoor; Pingjum heeft er ook één, maar bovendien een vicaris en volgens sommige schrijvers zelfs twee met twee tot vier prebendarissen. Eén van de vicarissen, die in 1524 aantreedt, is de in Witmarsum geboren Menno Simons (1496-1561), wiens vader uit Pingjum afkomstig is (“myns Vaders dorp Pinningum genaemt”). ”. In 1531 vinden we hem terug als pastoor in het nabije Witmarsum, waar het op 31 jan 1536 tot de breuk komt en hij “ongedrongen uit het pausdom” uittreedt uit de kerk. Eerst na 1540 komt hij met zijn hervormingsideeën meer op de voorgrond met o.a.het belangrijke “Fundament des christelijcken Leers”. Aan het einde van de 16e eeuw bestaat de Friesche bevolking voor 20-25% uit mennonieten en zal de geest van de in het begin van deze eeuw in Pingjum predikende vicaris voorgoed rond blijven waren. Zijn talrijke volgelingen uit vele windstreken en van alle continenten brengen nog steeds een bezoek aan het achter een onopvallende gevel schuilgaande doopsgezinde kerkje, dat in 1600 is gebouwd. De stichting van de doopsgezinde gebouwen dateert in het algemeen van ná 1580. De principes van de mennisten zijn eenvoud, vermijding van pracht en praal en geen deelname aan bestuur van stad en land.
Op 1 november 1570 steekt een orkaan op uit het noordwesten, gevolgd door springtij bij nieuwe maan. In het kustgebied tussen Vlaanderen en Duitsland breken op talrijke plaatsen de zeedijken door. De Allerheiligenvloed maakt van Friesland één woeste zee. Men kan zonder bezwaar rechtuit, rechtaan van Lemmer naar Sneek varen. Er staat 10 tot 12 voet water op het land, reikend tot de poorten van Leeuwarden en Sneek. Schepen slaan met lading en bemanning over de zeedijk, in Sneek drijft een wieg aan met levend kind en een kat. Er verdrinken in Friesland 2892 mensen. Er is enorm materieel verlies aan boerderijen, huizen, vee, graan en levensmiddelen. Het gevolg is schaarste, stijgende prijzen en hongersnood. Vanaf 1573 tot 1575 wordt met man en macht gewerkt aan de aanleg van nieuwe dijken. De verzwaarde en plaatselijk nieuwe dijk van vijf uur gaans krijgt een hoogte van 12 voet met een kruin van 6 voet.Het beloop aan de zeezijde is 5 roede, aan de landzijde 3 roede. Het werk is verdeeld in 11 percelen, met 300 man per perceel-waaronder de naaste bewoners- onder opzicht van een kapitein, een opzichter of schrijver en 12 rotmeesters. Er wordt hard gewerkt van ’s morgens 5 tot ’s avonds 6 uur met 2½ uur door het uitsteken van een vaandel uit de toren van Harlingen aangegeven schaft. Ter bevordering van orde en gezag zijn er strenge bepalingen van toepassing. Ten zuiden van Harlingen is een galg op de dijk geplaatst, onwilligen worden met geweld tot uitvoering aangezet. In de zomer van 1575 is het imposante werk voltooid.
Eind 16e eeuw heeft het dorp ook een eigen dorpsschool.
In de 18e eeuw zijn de algemene gewassen: tarwe, rogge, zomer- en wintergerst, haver, koolzaad, erwten en bonen. Nieuw is de aardappel - voor het eerst in 1734 op het bruiloftsbanket van prins Willem IV en prinses Anna - vanaf de veertiger jaren ook volksvoedsel, met als voordeel vruchtwisseling en minder armoede onder de arbeiders.
Op 3 febr 1825 steekt er een vliegende westerstorm op, ’s nachts ruimend naar NW en gepaard gaande met springtij. Er ontstaat een dijkdoorbraak bij Blankenham; in de Friesche zeedijken ontstaan dertig gaten, twee-derde van Friesland staat onder water. De Slachtedijk en de Pingjumer halsbân voldoen in hun ‘slaper’functie als zeewering aan alle te stellen eisen.
Op 1 Januarij 1830 is in de 8.038 zielen tellende grietenij Wonseradeel Pingjum met zijn populatie van 658 mensen het vierde dorp ná Makkum (N=1.729), Arum (956) en Witmarsum (718) en vóór Kimswerd (407), Wons (253) en Zurich (152).
De technische ontwikkelingen in de 19e eeuw (gemoderniseerde wegen, spoorlijnen, scheepvaart) maken een grote toename van de wereldhandel mogelijk - en dus ook concurrentie in landbouwproducten, waardoor de landen in Noord-Europa een groot deel van hun markt verliezen aan de Amerikanen en de Russen. Tegengas moet komen door de oprichting van landbouw- een veeteelt-coöperaties, waarbij de Pingjummer landbouwer Lammert Scheltes Hilarides (1868-1934) ook een belangrijke rol speelt.
Eind 19e eeuw brengt de Doleantie in Pingjum - gelijk elders - een splitsing teweeg tussen een vrijzinnig-hervormde groepering enerzijds & een orthodox-hervormde/gereformeerde formatie anderzijds met elk een eigen kerk, school en eigen verenigingen.
Op 9 november 1892 besluiten de Staten van Friesland tot opheffing van de Pingjumer Halsband als zeewering. In het wapen van Pingjum (zie afbeelding) herinnert de gele rand aan de befaamde ‘halsbân’, de oudste binnendijk van Friesland, de lelie is ontleend aan het wapen van de Hiddema’s, destijds een voornaam Pingjumer geslacht.
de meeste gegevens met dank aan
Ids Bruinsma (1944)