Nieuw Leven
van cultuurpessimisme naar levensoptimisme
van antropocentrisme naar vitavolatilisme
Otto B. Wiersma - juni 2001
Wat is leven en hoe ontstaat het?
De gedachte dat het leven niet in materiële termen verklaard kan worden, komt al voor bij Aristoteles. Het idee van een levensprincipe wordt ook wel aangeduid als chi of qi (China), prana (India), ki (Japan), orgone (Wilhelm Reich), dierlijk magnetisme (Mesmer) of élan vital (Bergson). Na 1600 krijgt het idee vorm in de vitalistische theorie die uitgaat van de waarneming dat anorganisch materiaal bij verhitting en afkoeling z'n eigenschappen houdt, maar dat organisch materiaal na verhitting en afkoeling onomkeerbaar z'n levende eigenschappen verliest. Deze waarneming leek het idee te bevestigen dat er zoiets zou moeten zijn als een levenskracht (vital force) die niet met behulp van fysisch-chemische wetten is te verklaren. In deze zin is het vitalisme op te vatten als reactie op het mechanisch materialisme.
In de loop van de negentiende eeuw moest het vitalisme 't steeds meer afleggen tegen de succesverhalen van het mechanistisch determinisme, maar het is niet uit te roeien. Zo duikt het vandaag op in het verzet van de chiropractoren (chriropractors) tegen de allopathie die mede door haar mechanistische benadering van de menselijke gezondheid een respectabele derde plaats in de ranking van doodsoorzaken in de VS inneemt (bv door ADS: adverse drug reactions, ziekenhuis-infecties, medische fouten en experimentele chirurgie).
De holistische benadering van de vitalistische gezondheidszorg zou daartegenover uitgaan van een beter begrip van de biologische wetten door preventief de weerstand te versterken, rekening houdend met reactiviteit, responderende activiteit en doelbewust gedrag dat kenmerkend is voor een organisme.
Doorgaans wordt leven als proces beschreven in termen van eigenschappen en functies zoals bijvoorbeeld zelf-organisatie, metabolisme (energie verbruik), adaptief gedrag, reproductie en evolutie. Het functionalisme beschouwt leven als iets dat onafhankelijk is van het materiële substraat (vergelijk zelf-organiserende computer-programma's die door "artificial life" enthousiasten gezien worden als levend). Deze functionele benadering domineert op dit moment de moleculaire biologie, waarbij leven beschouwd wordt als een emergente eigenschap van biochemische processen. Hiertegenover stelt het quantum vitalisme van Conrad, Smolin en Hameroff dat leven nauw verbonden is met zelf-organiserende processen op het meest basale niveau van het universum.
In hun ogen hebben de reductionstische functionalisten geen verklaring voor mysteries die samenhangen met leven, zoals bijvoorbeeld de vorm van proteïnen (waarvan de vorm en functie niet berekend en voorspeld kan worden), cel differentiatie (we beginnen te zien dat met aangrenzende cellen gecommuniceerde energie of informatie hierin een doorslaggevende rol speelt; signaal-uitwisseling via de extra-cellulaire matrix, de integrins en het cytoskeleton lijkt de genetische expressie en differentiatie te reguleren). Raadselachtig is hoe de cellen zowel hun individuele autonomie behouden, maar tegelijk ook geïntegreerd zijn in weefsel of organen (de "unitary oneness", door "gap junctions" aan elkaar verbonden neuronen die zich gedragen alsof ze samen één gigantisch neuron vormen): hoe reguleren de individuele proteïnen binnen deze samenhangen hun "conformational states"? Het quantum vitalisme suggereert in dit verband een samenhang met quantum effecten in de proteïnen.
Volgens de quantum theorie is er op microscopische schaal sprake van deeltjes die zich gedragen als golven en omgekeerd, welk gedrag beschreven wordt als de "quantum golf functie". Quantum superpositie betekent dat er gelijktijdig sprake kan zijn van verschillende staten of posities. De vraag is waarom en hoe de golf-functie instort en er bv een overgang is naar een waarneembaar deeltje (het probleem van de quantum state reduction). De quantum theorie stelt dat een grote verzameling van quantum golf/deeltjes een eenvormige, coherente staat van macroscopische omvang kan aannemen. Volgens de quantum vitalisten zou zo'n soort quantum coherentie tussen biomoleculen een rol kunnen spelen bij het verbinden van cellen tot een levende organisme. Zij achten de microtubuli in het cytoskeleton de meest aannemelijke plek waar biologische quantum effecten plaatsvinden.
http://www.consciousness.arizona.edu/hameroff/
Figure 1. Schematic of neural synapse showing cytoskeletal structures within two neurons. Top:
Pre-synaptic axon terminals releases neurotransmitter vesicles (black spheres) into synaptic cleft. Thick,
black rod-like structures at top indicate microtubules; thinner filaments (e.g. synapsin) facilitate vesicle
release. Bottom: Dendrite on post-synaptic neuron with two dendritic spines. Microtubules in main
dendrite are interconnected by microtubule-associated proteins. Other cytoskeletal structures (fodrin,
actin filaments, etc.) connect membrane receptors to microtubules. Bases on Hirokawa (1991)
Figure 7. Steps in an Orch OR event. Top: Schematic graph of proposed quantum coherence (number of
tubulins) emerging vs time in microtubules. Area under curve connects mass-energy differences with
collapse time in accordance with gravitational OR (E=h/T). Nt is the number of tubulins whose mass
separation (and separation of underlying space time) for time T will self-collapse. For example, for time
T=25 msec (e.g./40 Hz oscillations), T=2 x 1010tubulins. Middle: Microtubules simulation in which
classical computing (step 1) leads to emergence of quantum coherence s uperposition (and quantum
computing--steps 2-3) in certain (gray) tubulins. Step 3 (in coherence with other microtubule tubulins)
meets critical threshold related to quantum gravity for self-collapse (Orch OR). A conscious event (Orch
OR) occurs in the step 3 to 4 transition. Tubulin states in step 4 are non-computably chosen in the
collapse, and evolve by classical computing to regulate neural function. Bottom: Schematic sequence of
phases of actin gelation (quantum isolation) and solution (environmental communication) around MTs.
In OR, quantum superposed systems evolve (if isolated) until their energy-time product reaches a barrier related
to quantum gravity, at which instant they reduce, or collapse, to definite states. The collapse "choices" are neither
deterministic nor probab ilistic, but rather are "non-computable" possibly reflecting influence by some hidden
quantum-mathematical logic.
Microtubuli zijn cylindrische polymeren van het proteïne tubulin die samen een cylindrische wand vormen. De staten van elk tubulin zouden gecontroleerd worden door quantum mechanische interne van der Waals krachten: ze kunnen een quantum superpositie van meerdere staten aannemen (als "quantum bits" of "qubits"), zodat de microtubuli waarin ze geïntegreerd zijn, zijn te beschouwen als quantum computers die betrokken zijn bij de cellulaire organisatie. Deze biologische quantum effecten vereisen een omgeving waar isolatie en communcatie elkaar afwisselen, wat misschien gerealiseerd wordt door de mogelijk 40 keer per seconde wisselende fasen van het cytoplasma (sol/gel: van sollution/liquid naar gelatinous - viscoelastisch of meer solid), waarin de microtubuli zijn ingebed.
Samengevat stelt het quantum vitalisme dat het leven als proces nauw verbonden is met het fundamentele niveau van het universum, dat de eenheid (unitary oneness) van specifieke biologische systemen (cellen, weefsels, organismen) is gebaseerd op macroscopische quantum coherentie en dat de energie/informatie stroom door deze biologische systemen gerelateerd is aan reeksen emergenties/instortingen van quantum statussen in biomoleculaire systemen.
De flirt van de quantum vitalisten met de quantum theorie is een voorbeeld van het belang van de fysica voor de biologie. Zonder koolstof en zonder water zou er geen leven zijn zoals wij dat kennen en de rekenmodellen met betrekking tot de geboorte van het universum (Fred Hoyle, 1954) en die met betrekking tot de waarde van de sterke kernkracht (Freeman Dyson, 1971) laten zien dat zowel koolstof als water door het oog van de naald zijn gekropen. Jaques Monod (1972) stelt dat elk fysiek systeem tot stand komt door een combinatie van kansen en wetten (randomness and necessity), vergelijk bijvoorbeeld het ontstaan van kristallen met het ontstaan van wolken. Waar op deze schaal van kans tot wet onstaat het leven? De teleologische benadering (Sidney Fox, 1988) stelt dat de universele wetten aangelegd zijn op het laten ontstaan van leven. Daar valt tegen in te brengen dat de informatieve inhoud van de bekende natuurwetten laag is (een kristal heeft een relatief eenvoudige structuur) en het is niet in te zien hoe bijvoorbeeld het zeer veel informatie bevattende DNA alleen door natuurwetten kan worden voortgebracht (de precieze volgorde van de nucleotides (de "letters" van het genetische alfabet) worden niet bepaald door de bekende fysisch-chemische wetten).
De levende cel is een systeem dat informatie verwerkt en repliceert. Die informatie (de boodschap in de genen) kan wellicht niet fysisch-chemisch verklaard worden. Zoals Paul Davies (2000) stelt: "Chemistry is the medium of life, but one must not confuse the medium with the message. (...) We need to understand how mere hardware (atoms) wrote its own software."
Een gen bevat de gecodeerde instructies bv voor het maken van een proteïne. Deze gecodeerde instructies kunnen alleen in een bepaald moleculair milieu gedecodeerd, geïnterpreteerd en uitgevoerd worden. Deze instructies zijn te typeren als betekenisvolle informatie (meaning) - de vraag hoe ontstaat leven impliceert dus ook de vraag: hoe ontstaat betekenis.
Paul Davies (1998) ziet als centraal probleem dat leven twee tegenstrijdige eigenschappen bezit: randomness en specificity. Zelfs de meest eenvoudige replicatoren zijn buitengewoon grote en complexe moluculen: hoe kunnen die uit een combinatie van kansen en wetten ontstaan. (extra complicatie: the smaller the molecules, the sloppier the copies - Eigen's error catastrophe, 1979).
Als we er van uitgaan dat alleen in een RNA-wereld (Czech, 1986) leven zich kan ontwikkelen, is dus de vraag onder welke omstandigheden en hoe de RNA-twijg zich aan de moleculaire boom van eenvoudige, kleine replicatoren kan ontwikkelen. In dit verband komt ook Paul Davies met de suggestie dat de quantum mechanica meer zou kunnen doen dan alleen het verschaffen van het mechanisme voor de chemische binding. Hij verwijst naar Fröhlich (1983), die stelt dat collectief resonerende, coherente phononen in biologische membranen Bose-Einstein condensate omstandigheden kunnen creëren die leiden tot geordend, coöperatief gedrag. Ook verwijst hij naar McFadden (2000), die suggereert dat bepaalde mutaties het gevolg zouden kunnen zijn van "quantum tunneling events in the pair bonds within DNA".
Hoe verschillend deze benaderingen ook zijn, het gemeenschappelijke idee is dat mogelijk quantum mechanica de snelweg biedt om in een chemische soep complexe biomoleculen te laten ontstaan. Als het technisch mogelijk zal zijn om een quantum computer te bouwen (Milburn, 1998, Bennett & DiVincenzo, 2000), dan zou je er van uit mogen gaan dat de kunstjes die hiermee uitgehaald kunnen worden, i.c. het snel doorrekenen van de levensboom, ook in de vrije natuur een rol gespeeld hebben en nog spelen. Een probleem daarbij blijft de "decoherence" (verstoring van de quantum effecten door interactie met de omgeving). Davies verwijst in dat verband naar de claim dat water en proteïnen een afschermende werking tov electromagnetische verstoringen zouden hebben (Marshin ea 2000). Zelf stelt hij nog: 'In the case of coherent vibrational modes of bio-polymers en membranes, phonons are the relevant quantum particles, and these are likely to have much longer decoherence times then electrons and ions." Dat schept dus nog wat meer tijdruimte voor quantum processen in biomoleculaire systemen.
Dit soort verhalen roepen meer vragen op dan dat ze beantwoorden. Interessant is bijvoorbeeld de vraag op welk elementair niveau het ueberhaupt nog denkbaar is dat iets een kopie van zichzelf kan (laten) maken. Zouden misschien quantum replicatie-mechanismen een rol kunnen spelen bij het ontstaan van atomen? En wat doen die frequente chaos-orde-oscillaties (zoals de door het quantum vitalisme beschreven "orchestrated objective reduction events" in de microtubuli) nu meer dan het fundamenteel in beweging houden van het systeem (baseline movement)? Als op biomoleculair niveau het doorgeven, interpreteren en uitvoeren van instructies een rol speelt, roept dat de vraag op of hier sprake is van een elementaire vorm van bewustzijn.
Nieuw Leven
De ideale cultuur stelt zich in dienst van de overvleugeling van de menselijke soort. Door de bewuste ontwikkeling van nieuwe levensvormen is het in principe mogelijk om vanaf de aarde het gelukkige toeval leven te verspreiden in het heelal. Dit doel, dat als groot project in de plaats zou kunnen komen van de grote verhalen, zal alleen nagestreefd kunnen worden door vermetel denken en handelen. In de kosmische speelruimte voor het leven is de bewuste ontwikkeling van nieuwe soorten (en het daarbij overstijgen van de beperkingen van de menselijke soort) het meest interessante experiment dat nu denkbaar is. Daarvoor zijn we wakker geworden, ons realiserend dat de rol van de menselijke soort zelf vroeg of laat uitgespeeld zal zijn. Daarom moet de filosofie in de tijd dat de menselijke soort zich vermaakt met het ontwikkelen van de noodzakelijke technieken voor de vervaardiging van nieuwe levensvormen, alle vormen van denken die ons voortijdig willen laten inslapen, met kracht bestrijden.
Het hierboven aangeduide project brengt in ieder geval de volgende twee wendingen in ons denken met zich mee:
van cultuurpessimisme naar levensoptimisme
en van antropocentrisme naar vitavolatilisme.
Op onze dispuutsavond wil ik graag een paar argumenten voor en tegen deze wendingen aandragen voor bespreking.
Van cultuurpessimisme naar levensoptimisme.
In een betoog over de vraag of een mens beter moreel dan immoreel kan handelen, bekritiseert Plato vanuit een in zijn ogen ideale (zij het niet gerealiseerde) aristocratische staatsvorm (met een duidelijke arbeidsverdeling tussen wetenschappelijk gevormde leiders (m/v), militair geschoolde soldaten (m/v) en overige ambachtelijk gevormde werkers) de in zijn ogen gedegenereerde staatsvormen timocratie, oligarchie, democratie en dictatuur.
De staatsvormen ziet hij daarbij corresponderen met typen mensen.
staatsvorm: |
bepalend kenmerk: |
typen leiders: |
aristocratie |
geestelijke vorming |
Wetenschappers |
timocratie |
status, ambitie |
eerzuchtigen |
oligarchie |
rijkdom |
kapitalisten |
democratie |
vrijheid |
gelijke-rechten-types, anarchisten |
dictatuur |
macht |
manipulerende partijleider |
In zijn betoog heeft Plato de thema's aangegeven die goeddeels de cultuur-filosofie van de afgelopen millennia bepaald hebben: vorming, eer, rijkdom, vrijheid en macht. De cultuurgeschiedenis van dat tijdperk heeft laten zien hoe deze thema's in allerlei variaties in praktijk gebracht zijn.
In de gesprekken die wij de afgelopen jaren op het dispuut hadden over de culturele ontwikkelingen kwamen twee vragen steeds terug:
Het niet kunnen geven van eenduidige antwoorden op deze vragen hangt samen met de verschillende perspectieven vanwaaruit naar antwoorden gezocht wordt: welke personen in welke tijd en op welke plaats vergelijk je met elkaar en welke waarde-oordelen spelen mee in het waarderen van wat als feiten gezien wordt?
Ook in de grote verhalen spelen verschillende tijdsschalen een rol als wisselend perspectief: de mythische voortijd, de min of meer gedocumenteerde menselijke geschiedenis van de voorouders, het mensenleven, de tamelijk onbepaalde toekomst van de mensheid en de eeuwigheid (het "sub specie aeternitatis").
Het antropocentrisme en de daaruit voortvloeiende antropomorfie lijken mij een bepalend en voor de hand liggend kenmerk van deze verhalen: in deze verhalen proberen mensen hun plaats in de werkelijkheid onder woorden te brengen. Ook het besef van bovenmenselijke tijdsschalen wordt in deze verhalen geantropocentreerd: zo is bijvoorbeeld voor jodendom, christendom en islam de eeuwigheid een hemel/hel die voor altijd bevolkt is met mensen.
De wetenschappen werken tegenwoordig met tijdsschalen waarbinnen de mensheid een deeltijdbetrekking heeft.
Dergelijke tijdsschalen roepen de volgende vragen op:
Je zou er voor kunnen kiezen om niet te denken aan een werkelijkheid zonder mensen, sc zonder jou. In de meest extreme vorm zou dit kunnen leiden tot een egotistisch leven: de beleving van een werkelijkheid die maar om één mens draait. In de huidige praktijk worden veel mensen geleid door een mildere vorm: een combinatie van egoïsme en hedonisme, zorgvuldig verpakt in marginale (voornamelijk emotionele) sympathie. Daarbij wordt het door veel mensen ook redelijk gevonden om te denken aan en te zorgen voor nabestaanden. Plato beveelt in dat verband hartelijk het telen (door middel van manipulatieve selectie) en temmen (door middel van functie-specialisatie) van mensen aan ter verbetering van de soort en het samenleven van de soort. Zou de mensheid naar analogie daarvan over z'n eigen graf heen kunnen en willen regeren? Dat lijkt me denkbaar. En als onze gedachten en zorg daarbij niet meer uit kunnen gaan naar nabestaanden van de eigen soort, is de vraag welke soorten dan over ons graf heen van onze welwillende aandacht en zorg zullen mogen genieten. Ruwweg is er dan te kiezen uit (een combinatie van) vier mogelijkheden: de natuur haar eigen gang laten gaan, conservering van bestaande soorten, reconstructie van uitgestorven soorten en ontwikkeling van nieuwe soorten. De meest interessante van deze vier mogelijkheden lijkt me de ontwikkeling van nieuwe soorten. De natuur heeft zichzelf ontwikkeld tot hoe wij haar nu beginnen te kennen in een grote variëteit van anorganische en organische processen. Het bewustzijn van de principes die aan deze processen ten grondslag liggen en het bewust kunnen toepassen van deze principes op gevarieerde manieren lijkt een soort "hogere versnelling" waarin de natuur zichzelf heeft gegooid in de ontwikkeling van de menselijke natuur die over dit bewustzijn en deze toepassingsmogelijkheden de beschikking heeft.
Omdat de menselijke natuur bewezen heeft zich maar met moeite te kunnen beheersen, is deze meest interessante mogelijkheid ook het meest riskant. De huidige biodiversiteit op aarde is het resultaat van langdurige en gecompliceerde processen, waarvan wij de subtiliteit nog lang niet doorgronden. 't Zou geen kwaad kunnen om nog enige millennia de tijd te nemen om te komen tot een beter begrip van de dynamiek van levensprocessen. Op dit moment zou een overhaaste ontwikkeling van nieuwe levensvormen op aarde een te groot risico voor bestaande levensvormen inhouden - de gevolgen van de milieu-rampen die zich de afgelopen eeuwen hebben afgespeeld, maken duidelijk dat eco-systemen eerder fragiel dan robuust zijn en dat de speelruimte op onze planeet dus beperkt is. Dat pleit er voor om experimenten met nieuwe levensvormen niet op aarde, maar op andere planeten uit te voeren.
Het bewust ontwikkelen van nieuwe levensvormen is alleen mogelijk in een technisch-wetenschappelijk hoog ontwikkelde cultuur. Dit type cultuur is begonnen zich gedurende de afgelopen millennia te ontwikkelen en is om verschillende redenen verwelkomd maar ook van verschillende zijden onder vuur komen te liggen. Vooruitgangsoptimisme en vooruitgangspessimisme, maakbaarheidsenthousiasme en maakbaarheidsscepticisme wisselen elkaar af.
Een deel van het in de lijn van vooruitgangspessimisme en maakbaarheids-scepticisme beschreven "onbehagen in de cultuur" lijkt mij onder meer een gevolg van misplaatst antropocentrisme, de gedachte dat een cultuur in gebreke blijft als zij er niet in slaagt de mensen gelukkig te maken. Allereerst is het hierbij de vraag of het niet beter is om cultuur op te vatten als een subdomein van de natuur. In dat geval is het nog maar de vraag of de natuur een doel heeft, en als de natuur een doel zou hebben, is het de vraag of dat doel was het laten ontstaan van de menselijke soort, laat staan dat dat doel het gelukkiger maken van steeds meer mensen zou zijn. Het ons bewust zijn van de onverschilligheid van de natuur roept in ons denken het bewustzijn van de mogelijkheid van het tegendeel hiervan op en dat leidt tot pogingen om in de menselijke culturen deze onverschilligheid op te heffen. Het is echter de vraag of bijvoorbeeld moraliteit (die is op te vatten als tegenspraak tov de onverschilligheid van de natuur) wel meer is dan een mogelijke interpretatie van ons eigen handelen. Natuurlijke processen zijn complex en de reductie van complexe gebeurtenissen tot begrijpelijke tegenstellingen leidt maar al te vaak tot de productie van redeneringen die deze tegenstellingen pretenderen op te heffen en in de lijn daarvan tot onbegrijpelijke conclusies.
Het cultuurpessimisme heeft sterke argumenten, zowel tegenwoordig (geen enkele cultuur kan alle mensen gelukkig maken), als op korte termijn (de opkomst en ondergang van culturen) als op lange termijn (opkomst en ondergang van de mensheid). Toch is het op zondagochtend aangenamer wakker worden onder de klanken van de vroege-vogels-filosofie: niet lamenteren over de nachtelijke verkeersdoden, maar kwinkeleren over het overleven van de korenwolf. Het positieve antwoord op cultuurpessimisme lijkt mij dan ook niet cultuuroptimisme, maar levensoptimisme. Daarmee heb ik alleen "de volgende stap voorbij ons" op het oog, niet een doel, laat staan einddoel van de geschiedenis, wereld of werkelijkheid. Wij kennen een deel van ons deel van de werkelijkheid als gecompliceerde gebeurtenissen, beweging van materie, waarbij ons kennen nog maar in de kinderschoenen staat, als je nagaat hoe weinig we kunnen verklaren en begrijpen. Leven is een fascinerend complex van gebeurtenissen dat er om vraagt door ons te worden verklaard en begrepen (één stap achteruit) en bewust ontwikkeld in nieuwe levensvormen (twee stappen vooruit). Levensoptimisme is de overtuiging dat wij in staat zijn deze stappen te zetten.
Van antropocentrisme naar vitavolatilisme
Als de menselijke soort zelf niet meer centraal staat, is de vraag te stellen wat, met het oog op de komende tijd na de menselijke soort, richtinggevend zou kunnen zijn voor het handelen van de mensheid zolang deze nog bestaat.
In het voorgaande gaf ik aan dat het ontwikkelen van nieuwe soorten de meest interessante doelstelling zou kunnen zijn voor ons handelen. Als deze soorten er aan mee zouden moeten helpen om het gelukkige toeval leven in het heelal te verspreiden, dienen zowel de te ontwikkelen wetenschappen als toegepaste technieken, maar ook de nieuwe soorten zelf een hoge vlucht te nemen.
Daarvoor verzon ik het begrip vitavolatilisme. Er zal heel wat afgevlogen moeten worden om het leven in het heelal te verspreiden. En deze levensuitwaaiering ontwikkelt zich in z'n autodynamiek in vluchtige (tijdelijke, vergankelijke) levensvormen. Daarom zijn in het begrip naast het latiijnse woord "vita" (leven) ook de latijnse woorden "volatus" en "volaticus" verwerkt: onbestendig neemt het leven een vergankelijke vlucht waarin het zichzelf in bepaalde opzichten lijkt te overvleugelen. Deze levensvluchtigheid (vitavolatilisme op z'n Nederlands) drukt meerdere associaties uit. Wij kennen het leven op dit moment alleen in vergankelijke vormen. Het is de vraag of leven zich zou kunnen ontwikkelen tot duurzame vormen. Om maar eens een voorbeeld te noemen: tot vormen die in de toekomst zouden kunnen voorkomen dat het heelal na uitdijing weer instort (even uitgaande van de theorie dat het heelal uitdijt en wel voor een beperkte tijd).
Er zijn verschillende redenen om bij de verdere uitwerking van het vitavolatisme afstand te nemen van het antropocentrisme.
Allereerst lijkt me dat de consequentie van de decentrering van de mens die zich de afgelopen millenia heeft voltrokken:
Copernicus - mens uit het centrum van het heelal (aarde>zon>zonnestelsel>..)
Darwin - mens uit het centrum van de schepping (mens>diersoort>organisme>..)
Freud - mens uit het centrum van zichzelf (bewust>onderbewust>onbewust>..)
Kosmische verdwijning van de mensheid.
In de tweede plaats lijkt de menselijke soort in de vorm waarin wij haar nu kennen niet erg geschikt om op de denkbare grote tijdsschalen te overleven en de volgende stappen van de nieuwe levensvormen te blijven volgen.
Als kenmerken van levensvormen die geschikt zijn om leven in het heelal te verspreiden, zijn te noemen:
Het zal duidelijk zijn dat de huidige mens in te geringe mate over deze kenmerken beschikt. Zolang de mensheid bestaat, is te verwachten dat er verschil van mening zal zijn over de voor- en nadelen van het ontwikkelen van nieuwe levensvormen versus de voor- en nadelen van het ontwikkelen van steeds verfijndere technieken ter compensatie van de tekort-schietende kenmerken van de mens.
Een belangrijk deel van onze erfenis zou kunnen liggen in de transformatie van onze denkprocessen. Daarbij ga ik uit van de materialiteit van onze denkprocessen - dat lijkt me overigens ook een voorwaarde voor de transportabiliteit ervan.
Literatuur
Davies, P., Are We Alone? Philosophical Implications of the Discovery of Extraterrestrial Life. New York: Basic Books, 1995.
Dyson, F., Infinite in all Directions. New York: Harper and Row, 1988.
Dyson, F., Disturbing the Universe. New York: Harper and Row, 1979.
Lerner, E.J., The Big Bang Never Happened. New York: Times Books, 1981.
Tipler, F.J., The Omega Point as Eschaton: Answers to Pannenberg's Questions for Scientists. Zygon, 24, 217-253, 1989.